Op 26 april 2017 is het arrest gepubliceerd van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 8 maart 2017.
Het betrof een ontslagzaak in het kader van een reorganisatie wegens bedrijfseconomische redenen.
De werknemer had in eerste aanleg herstel van de arbeidsovereenkomst en subsidiair een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 sub b BW dan wel artikel 7:683 lid 3, slot BW gevorderd. De kantonrechter had het door de werknemer gevorderde afgewezen.
Het Hof bevestigt de afwijzing.
Bij de motivatie van het Hof wordt uitvoerig ingegaan op de stelling van de werknemer dat de werkgever aan UWV en/of de kantonrechter onvoldoende gegevens zou hebben overgelegd op grond waarvan het gegeven ontslag wegens bedrijfseconomische redenen kan worden gedragen.
Het Hof heeft geoordeeld dat in de Memorie van Toelichting bij artikel 7:669 lid 3 aanhef en onderdeel a en lid 5 BW (TK 2013-2014, 33.818, nr. 3, p. 43) staat vermeld: “In de huidige Beleidsregels Ontslagtaak UWV wordt aangegeven welke informatie van een werkgever wordt verlangd om aannemelijk te kunnen maken dat het verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk is. Die informatie kan verschillen al naar gelang de bedrijfseconomische reden die wordt aangevoerd (slechte financiële situatie, werkvermindering, organisatorische veranderingen, technologische veranderingen, beëindiging van bedrijfsactiviteiten). UWV toetst of wat wordt aangevoerd het verzoek om een ontslagvergunning voldoende ondersteunt. Als dat niet het geval is, of andere voor de hand liggende oplossingen mogelijk zijn, wordt een vergunning geweigerd.”
Mede gezien de geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting, waaruit blijkt dat de te verstrekken informatie kan verschillen al naar gelang de bedrijfseconomische reden die wordt aangevoerd en dat het UWV toetst of hetgeen wordt aangevoerd het verzoek om een ontslagvergunning voldoende ondersteunt, is het hof van oordeel dat uit de Uitvoeringsregels niet kan worden afgeleid dat het UWV, indien niet naar de letter álle gegevens die het UWV op grond van die Uitvoeringsregels van de werkgever verlangt zijn overgelegd, reeds op die grond het verzoek om toestemming dient af te wijzen.
In het verzoek aan het UWV heeft [geïntimeerde] ‘werkvermindering’ en ‘organisatorische en/of technologische veranderingen’ aangevinkt. Beoordeeld moet dus worden of daarvan sprake is. [geïntimeerde] heeft niet aangevinkt het vakje behorende bij ‘slechte of slechter wordende financiële situatie’. Het hof is van oordeel dat dan van toepassing is hoofdstuk 1.3.2. (‘Werkvermindering’) en hoofdstuk 1.3.3. (‘Organisatorische of technologische veranderingen’) van de Uitvoeringsregels Ontslag om bedrijfseconomische redenen, versie januari 2016. Ingevolge die Uitvoeringsregels dient de werkgever met betrekking tot de werkvermindering aan het UWV gegevens over te leggen over:
– de oorzaak en de achtergrond van de werkvermindering;
– de ontwikkelingen in de omvang van de werkzaamheden over minimaal de laatste 18 maanden, alsmede de personeelsopbouw in deze periode (aantal werknemers en functies);
– welke activiteiten zijn ondernomen om werk te verkrijgen of te behouden;
– een onderbouwde prognose van de omvang van de werkzaamheden voor de komende 26 weken;
– wat de omvang van de urenvermindering is, in welke functies daardoor arbeidsplaatsen moeten komen te vervallen, alsmede om hoeveel arbeidsplaatsen het gaat en waarom juist dit aantal en de verdeling van de eventueel resterende werkzaamheden;
– de volledige jaarrekening van het laatste boekjaar van de onderneming.
Ingevolge de Uitvoeringsregels dient de werkgever met betrekking tot de ‘organisatorische en/of technologische veranderingen’ aan het UWV over te leggen:
– een beschrijving van de organisatorische en/of de technologische veranderingen en een toelichting waaruit blijkt dat zij voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk zijn;
– een organogram van vóór en na de veranderingen;
– de gevolgen van de veranderingen voor de verschillende afdelingen, aanwezige functies, het aantal arbeidsplaatsen per functie en de verdeling van de eventueel resterende werkzaamheden;
– ingeval er nieuwe functies ontstaan, de functie-omschrijvingen van deze functie(s)
In de Memorie van Toelichting bij artikel 7:669 lid 3 aanhef en onderdeel a en lid 5 BW (TK 2013-2014, 33.818, nr. 3, p. 43) staat vermeld: “In de huidige Beleidsregels Ontslagtaak UWV wordt aangegeven welke informatie van een werkgever wordt verlangd om aannemelijk te kunnen maken dat het verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk is. Die informatie kan verschillen al naar gelang de bedrijfseconomische reden die wordt aangevoerd (slechte financiële situatie, werkvermindering, organisatorische veranderingen, technologische veranderingen, beëindiging van bedrijfsactiviteiten). UWV toetst of wat wordt aangevoerd het verzoek om een ontslagvergunning voldoende ondersteunt. Als dat niet het geval is, of andere voor de hand liggende oplossingen mogelijk zijn, wordt een vergunning geweigerd.”
Mede gezien de geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting, waaruit blijkt dat de te verstrekken informatie kan verschillen al naar gelang de bedrijfseconomische reden die wordt aangevoerd en dat het UWV toetst of hetgeen wordt aangevoerd het verzoek om een ontslagvergunning voldoende ondersteunt, is het hof van oordeel dat uit de Uitvoeringsregels niet kan worden afgeleid dat het UWV, indien niet naar de letter álle gegevens die het UWV op grond van die Uitvoeringsregels van de werkgever verlangt zijn overgelegd, reeds op die grond het verzoek om toestemming dient af te wijzen. Het gaat er om of het UWV voldoende gegevens heeft om het verzoek om toestemming te beoordelen. Zoals uit de Memorie van Toelichting blijkt kan per concrete situatie verschillen welke gegevens daarvoor nodig zijn.
In dit geval heeft [geïntimeerde] inzicht gegeven in de oorzaak en de achtergrond van de werkvermindering, door de bijlage bij deel C die [geïntimeerde] aan het UWV heeft overgelegd (productie 15 bij verzoekschrift in eerste aanleg) en door de brief van 12 april 2016 van [geïntimeerde] aan het UWV (productie 22 bij verzoekschrift in eerste aanleg). Daarmee heeft zij tevens een beschrijving gegeven van de organisatorische en/of de technologische veranderingen en een toelichting waaruit blijkt dat zij voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk zijn, alsmede een beschrijving van de gevolgen van die veranderingen voor de verschillende afdelingen, functies etc. Ook de personeelsopbouw over de periode van 18 maanden voorafgaand aan de ontslagaanvraag blijkt uit de procedure bij het UWV, te weten uit de lijst van werknemers en uit het feit dat [geïntimeerde] ook heeft aangegeven in het najaar van 2015 een ontslagvergunning voor twee werknemers te hebben verkregen. Een organogram heeft zij eveneens overgelegd, terwijl uit de aanvraag voldoende duidelijk wordt dat, behalve het vervallen van de arbeidsplaats van [appellant] , geen wijzigingen daarin optreden. De vraag welke activiteiten zijn ondernomen om werk te verkrijgen of te behouden is minder relevant, nu het zwaartepunt van de ontslagaanvraag is gelegen in het efficiënter indelen van het werk door automatisering en herverdeling, waardoor de arbeidsplaats van [appellant] is vervallen. Ook de onderbouwde prognose van de omvang van de werkzaamheden voor de komende 26 weken is minder relevant omdat uit de toelichting van [geïntimeerde] blijkt dat het administratieve werk van [appellant] deels verdwijnt doordat de orderafwerking wordt verplaatst naar het magazijn, een deel daarvan verdwijnt doordat orders (waaronder die van [klant] ) rechtstreeks via de webshop worden geplaatst en het overige werk aan werknemers op een ander niveau wordt overgedragen. Daaruit vloeit voort dat sprake is van een structurele verandering. Wat de omvang van de urenvermindering is, in welke functies daardoor arbeidsplaatsen moeten komen te vervallen, alsmede om hoeveel arbeidsplaatsen het gaat en waarom juist dit aantal en de verdeling van de eventueel resterende werkzaamheden, volgt in wezen linea recta uit de toelichting op de aanvraag. Ten slotte kan aan [appellant] worden toegegeven dat [geïntimeerde] bij het UWV de jaarrekening 2015 niet heeft overgelegd. In deze gerechtelijke procedure heeft zij dat echter wel gedaan, te weten als bijlage bij haar verweerschrift. De inhoud van die jaarrekening doet de afweging niet anders uitvallen. Overigens blijkt daar wel uit dat de omzet van 2015 iets is afgenomen ten opzichte van het jaar 2014, zodat de stelling van [appellant] dat de omzet van [geïntimeerde] niet afnam, in die zin nuancering behoeft. Op het voorgaande stuiten de grieven 1 en 4 af.
[appellant] heeft verder aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte geen acht heeft geslagen op de omzet en resultaten die de zusterondernemingen van [geïntimeerde] hebben behaald en dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zijn argumenten over de financiële situatie van [geïntimeerde] en van de zusterondernemingen niet ter zake doen. Hierover wordt het volgende overwogen. [geïntimeerde] heeft in haar aanvraag bij het UWV niet aangevinkt dat haar financiële situatie de achtergrond was voor de ontslagaanvraag. Zij heeft op vraag 3.6 van de aanvraag onder meer geantwoord dat de grondslag voor het vervallen van de arbeidsplaats niet financieel van aard is (en dat zij daarom – en gezien het vertrouwelijke karakter daarvan – de jaarrekening 2014 niet overlegde). Wel heeft zij in de toelichting op de ontslagaanvraag gesteld dat zij te maken had met een teruglopende omzet. In de loop van de procedure bij het UWV, en zeker in de procedure bij de kantonrechter, is het accent echter komen te liggen bij de herinrichting van het werk en het daardoor komen te vervallen van de arbeidsplaats van [appellant] . De kantonrechter – en ook het hof, zoals hiervoor bleek – acht de daarvoor gegeven onderbouwing voldoende. In dat licht bezien is de stelling van [appellant] dat de financiële situatie van [geïntimeerde] en haar zusterondernemingen lang niet zo slecht is als [geïntimeerde] doet voorkomen, niet beslissend. Tussen de partijen staat vast dat alle werknemers van de groep (afgezien van de directeur van de [buitenlandse firma] ) bij de werkmaatschappij [geïntimeerde] in dienst waren. Door het overleggen van het organogram en de daarop gegeven toelichting heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkgever maatregelen treft voor een doelmatige bedrijfsvoering waardoor de arbeidsplaats van [geïntimeerde] noodzakelijkerwijs komt te vervallen. Het begrip ‘noodzakelijkerwijs’ als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder a BW moet worden begrepen in het verlengde van het doel van de wijziging die de werkgever doorvoert. Daarop stuit grief 3 af.
Om van het volledige arrest kennis te nemen:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2017:2508&showbutton=true&keyword=2017%3a2508
Deze post is geschreven door mr. Floris Zwartkruis (Orange Legal). Zie ook www.orangelegal.nl. Desgewenst kunt u voor vragen, advies of rechtsbijstand voor werkgevers of werknemers op het gebied van arbeidsrecht (of over deze post) contact met mij opnemen via info@orangelegal.nl
–>”Tag” Floris Zwartkruis voor “arbeidsrecht“, “ontslag“, “rechtsbijstand” en “reorganisatie“