Hoge Raad d.d. 2 september 2016:
DAS Rechtsbijstand heeft met verzekerde via een schikking afgekocht dat de Hoge Raad prejudiciële vragen beantwoordt over het begrip gerechtelijke of administratieve “procedure”. Indien sprake is van een dergelijke procedure, is zonder meer recht op vrije keuze van juridisch adviseur/advocaat naar keuze van de verzekerde.
Wat ging hier aan vooraf? De volgende overwegingen zijn ontleend aan de gloednieuwe uitspraak van de Hoge Raad:
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij tussenvonnis d.d. 18 maart 2014 de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld:
Prejudiciële vraag
“Wat wordt verstaan onder het begrip ‘gerechtelijke of administratieve procedure’ als bedoeld in artikel 4:67 Wft en valt de procedure bij het UWV, die volgt op een verzoek van een werkgever om toestemming te verlenen voor opzegging van een arbeidsverhouding (ex artikel 6 BBA), onder dit begrip?
DAS rechtsbijstand obstrueert rechtsgang die in het belang is van alle rechtsbijstandsverzekerden:
2.1. Bij brief van 21 juli 2016 heeft de advocaat van DAS de Hoge Raad medegedeeld dat partijen een schikking hebben bereikt en dat in verband hiermee op 18 juli 2016 het kort geding dat heeft geleid tot het stellen van de voorliggende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad, op gezamenlijk verzoek van partijen is doorgehaald.
De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vraag
Gelet hierop heeft DAS de Hoge Raad in overweging gegeven om af te zien van beantwoording van de prejudiciële vraag.
2.2 Bij brief van 22 juli 2016 heeft de advocaat van [eiser] de Hoge Raad medegedeeld dat de prejudiciële procedure kan worden doorgehaald.
In het prejudiciële arrest heeft het HvJEU als volgt voor recht verklaard:
“Artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepaling bedoelde begrip „administratieve procedure” mede omvat een procedure die ertoe leidt dat een bestuursorgaan de werkgever vergunning verleent, de voor rechtsbijstand verzekerde werknemer te ontslaan.”
3.4 Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1-2.2 is vermeld, is het antwoord op de door de voorzieningenrechter gestelde prejudiciële vraag niet meer nodig om op de eis van [eiser] te beslissen, een en ander als bedoeld in art. 392 lid 1 Rv. Het komt de Hoge Raad niet geraden voor de prejudiciële vraag desondanks op de voet van art. 393 lid 9 Rv ook nog zelf te beantwoorden.
Op grond van het vorenstaande kan een kostenbegroting op de voet van art. 393 lid 10 Rv achterwege blijven.
4 Beslissing:
De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vraag.
Neem kennis van de actuele discussies omtrent de rechtsbijstandsverzekeringen via de volgende links:
EN:
Om kennis te nemen van de volledige uitspraak van de Hoge Raad d.d. 2 september 2016:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2016:2017&keyword=%222016%3a2017%22