Op 4 februari 2016 heeft het Gerechtshof in een zaak tussen een advocatenkantoor en een secretaresse arrest gewezen en geoordeeld dat aan werkneemster, een secretaresse, alsnog een extra “billijke vergoeding” toekomt van € 10.000 bruto.
Wat was het geval?
Het advocatenkantoor had besloten dat de secretaresse (47 jaar oud, parttime in dienst, op basis van een contract voor onbepaalde tijd, tegen een salaris van € 1385,13 inclusief 8% vakantietoeslag ) als boventallig moest worden aangemerkt. Daartoe had het advocatenkantoor bij UWV om een ontslagvergunning gevraagd wegens “bedrijfseconomische noodzaak”. Het UWV heeft de verzochte ontslagvergunning evenwel (voorzienbaar) geweigerd.
Voorafgaande aan de UWV procedure had het advocatenkantoor een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Nadat de secretaresse had laten weten dat zij met het beëindigingsvoorstel niet wenste in te stemmen, stelde het advocatenkantoor zich op het oneigenlijke standpunt dat zij de onderschepte e-mail correspondentie van een buitenechtelijke seks-affaire van een aantal jaren ervoor tussen de secretaresse en een “derde” (‘lover’) in het geding wenste te brengen.
Het advocatenkantoor zal waarschijnlijk hebben gedacht: “niet goedschiks, dan maar kwaadschiks”.
De kantonrechter lijkt de handelwijze van het advocatenkantoor meer in de sfeer van “chicane” weren te hebben beoordeeld, evenwel zonder sanctie. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 november 2015, bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en het meer of anders verzochte afgewezen. De kantonrechter was van oordeel dat er geen reden was om [appellante] een billijke vergoeding toe te kennen.
Het hof acht niet aannemelijk dat [praktijk] valide juridische redenen had voor deze handelwijze. Het hof overweegt daartoe het volgende:
– de procedure bij het UWV betrof een ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden, niet op persoonlijke gronden;
– [praktijk] had van het UWV reeds meermaals de vraag voorgelegd gekregen wat de reden was om van het afspiegelingsbeginsel te willen afwijken, waaruit [praktijk] kon afleiden dat haar verzoek om een ontslagvergunning niet kansrijk was;
– [betrokkene van de praktijk] behoorde als specialist in het arbeidsrecht te weten dat een beroep op afwijking van het afspiegelingsbeginsel op basis van de e-mails bij het UWV weinig kans van slagen had;
– loyaliteit en integriteit zijn aan de orde gesteld door [praktijk] in haar brief aan het UWV van 9 juli 2015 waarmee de betreffende e-mails aan het UWV zijn overgelegd, terwijl [praktijk] de samenwerking met [appellante] in haar brief van 13 mei 2015 nog had betiteld als loyaal en [appellante] nimmer eerder was aangesproken op deze e-mails.
Anders dan [praktijk] kennelijk meent, is geen sprake van ‘eigen schuld’ van [appellante] of van ‘zelf aanleiding geven’. Zoals hiervoor al is vermeld, zijn de e-mails niet van [appellante] afkomstig, maar aan haar gestuurd. Toen dat gebeurde had [praktijk] nog geen gedragscode voor het werken met e-mail en internet en, zoals hiervoor al is vermeld, is [appellante] nimmer eerder op deze e-mails aangesproken.
Oftewel: er is wel degelijke voldoende reden voor toekenning van een billijke vergoeding van € 10.000 bruto.
Om van het hele arrest kennis te kunnen nemen kan worden geklikt op de volgende link: http://bit.ly/1oeV7n8
Deze post is geschreven door mr. Floris Zwartkruis (Orange Legal, www.orangelegal.nl en info@orangelegal.nl)